zondag 6 mei 2007

Vergeten, maar niet vergeven

In het oude, schimmelige tempelboek stond geen afbeelding. Enkel een naam, en wat achterhaalde prevelteksten:

"Wij groeten U,
Godin van Morgensterre
Wij smeken U,
O Edelste der Goden
Die de velden besprenkeld
Met tranen
Wij smeken U,
O Machtige Vrouwe
Wiens witte sluier
Over het land zweeft
Voor het ochtendgloren
Wij smeken U
Waak over ons
In dit koudste der uren."

Een gniffel ontsnapt aan de lippen van de vijf avonturiers. "Dit belooft makkelijk verdiend geld te worden." In honderden jaren kwam hier niemand meer. Het dak is sedert lang ingestort, maar het slot zat nog steeds op de zware houten deuren. Het altaar ziet er sinds lang verlaten uit. Een grote barst loopt over de linkerkant van het oppervlak. Druppels regen bespikkelen het grijze graniet. Achter het altaar vinden ze de zilveren Morgensterre. Ze galmen alweer de tempel door wanneer plots een vlaag van woede de deuren dichtslaat.

Daar staat ze, op de door regen en schaduw mossig geworden grijsgranieten treden voor het lang ongebruikte, gebarsten altaar. De ijzige noordenwind die als een omstuimige minnaar aan haar lange witte nachtkleed trekt. Regendruppels doen de resten van het ingestorte tempeldak, de vloer licht ermee bezaaid, glanzen in het toortslicht. Met gebogen hoofd staat zij, doorweekt, haar lange haren hangen in lange slierten, half voor haar gezicht. Breekbaar, eenzaam.

Een van de avonturiers, wiens gelaarsde voetstappen weergalmen tussen de oude tempelmuren, stapt naar voren, en spreekt met een buiging: "Zo, vrouwe, wij zijn hier gekomen op een queeste van uitzonderlijk belang. Een prominente koopman heeft ons gezonden. Kan u ons misschien..." Ze slaat haar ogen op. Kleur lijkt de rest van de ruimte te verlaten, enkel het groen van haar ogen blijft in kracht toenemen. "Eerst acht U zich waardig, Heer Huurling, mijn herinnering te wekken."
Tastbaargeworden woede streelt de hals van Heer Huurling. Het gedonder weerklinkt van wegrennende laarzen, zo een stuk of acht. Zijn spieren weigeren dienst. Breekbaar en eenzaam plots.
"Nu galmt u door mijn tempel, voor uw eigen verijking."
Hoe hij ook probeert zijn blik af te wenden, zijn ogen blijven gefixeerd op de felgroene oogopslag voor het altaar. Alle gevoel verlaat zijn onderbenen. Hij stort neder op zijn knieƫn.
"U acht zich waardig mij aan te spreken, Heer Huurling, mij toe te spreken zonder enige aanbidding. Zonder te knielen zelfs, tot zonet"
Een vraag doemt op in het hoofd van Heer Huurling, terwijl zijn bloed in de aderen stolt en hij met zijn gezicht op de trappen voor het altaar neervalt: Wat gebeurt er, met vergeten goden?
De Morgensterre rolt uit zijn uitgestrekte hand, tot op de natte vloer voor haar voeten.
Ze kijkt op. Haar aangezicht is beprenkeld met tranen, haar witte nachtkleed wappert als een sluier rond haar lichaam. Een lang grijs litteken op haar linkerwang.

Geen opmerkingen: