donderdag 26 april 2007

Death and the Garden



On the grass she lies. Where they ate cherries, and looked at the stars for countless nights. Where he saw destiny in her eyes. Never will he know what she saw in his. O, the grass on which he took her hand for the first time, where they kissed, laughed and danced under the moon. Underneath the apple tree, when the white blossoms in her hair made her look like a bride, and a goddess, and another apple tree. The sun is setting. As the shadows grow longer and more lively, and the last rays of sunlight colour the top branches of the apple tree a timeless golden hue, the grass by her left side turns red. Life is flowing; the earth eagerly takes it in.

Never more will she shine into his eyes. The sun is dying. Black clouds of ink come up from the depths of her eyes, and cover up that last look of love, for ever. Her hand grows cold in his clasping hands. Her fingers now no longer cling to his. Her lips, once full and red like an august rose, open to release one last sigh, in which he imagines to hear his name. The rose has withered. Yet just before she falls, he brings his lips to hers. Never will he know if she felt it.

The marks of her teeth on his shoulder fade away. O cruel faith, it was only yesterday that they made love. Yesterday only, he looked in her eyes and surrendered to destiny. And today, so soon, it has betrayed him. Freshly plucked cherries stand on the kitchen table. Upstairs, the bed has been made with satin sheets. Tears, in vain watering the fallen rose, are the bitter reminder that he is alive. He feels, and cries, and lives. She...

Ages have past, and still he holds her hand. Her smile has never left his mind. Every august has it's roses, but that doesn’t mend the gardeners broken heart.

dinsdag 24 april 2007

What do you sea?

What
do you see
as you lie
by my side

and the rain races
at you from the leaden sky
The sound of the sea
and the thunder it rolls
through your head
like blood through your veins
and the sands on the wind
like needles they sting
in your flesh
While the helmgrass cuts
in your hands
that cling to fantasy

What do you see?


maandag 23 april 2007

De Heer der Schaduw of het Ontstaan van de Zonsondergang

Iedereen weet dat er onder de aarde, diep onder onze huizen, onder de houten planken van de vloer in jouw kamer, een land ligt. Men spreekt er niet meer over, dat brengt ongeluk. Maar dat doet er niet toe. Iedereen weet het, iedereen voelt het instinctief. Het land van donker vuur, waar de vlammen duisternis uitstralen in de plaats van licht, en de hitte het bloed doet stollen. Op een zwart-ijzeren troon zetelt daar al sinds de wereld jong was, in een loden paleis, Zijne Verschrikkelijke Hoogheid de Heer der Schaduw.

Edoch, hij is niet de Heer der Schaduw waar wij het vandaag over hebben. Zou hij het spel van schaduw en licht van de bladeren op het bospad kunnen maken? Of het schaduwspel der wolken? Neen. Dat is het werk van de andere Heer der Schaduw. Niet eeuwenoud, niet duister, niet gekroond met horens en vuur. Eerder jong, en levend (stromend bloed, glanzende ogen en kloppend hart), en gezeten op zijn grote grijze paard, Ombra.

Heeft de Heer der Schaduw zelf een schaduw? Dat is iets om over na te denken.

In de tijd dat de zon in zwart-wit uit de hemel valt, om plaats te maken voor de nacht,
draaft de Heer over de paden tussen de velden, gehuld in zijn geborduurde mantel van schaduw-in-het-bos-groene stof in de richting van het Woud der Wanhoop.

De gevoelige lezertjes mogen gerust zijn, het Woud der Wanhoop is zo genoemd door mannen uit de naburige dorpen. In hun onwetendheid associeren zij Schaduw met Wanhoop en Dood. Zij weten niet dat er twee Heren der Schaduw zijn. Zij zien hem niet tussen de velden gaan, met de lichtjes in zijn ogen. Toegegeven, het Woud der Wanhoop is groot, de paden kronkelen en grote delen liggen in een aanhoudende diepe schaduw, waarin de zon slechts een gouden glans kan brengen.

De Heer der Schaduw is gehaast. Zijn gedachten schieten voor hem uit, nog sneller dan Ombra kan galloperen. Zijn gedachten zijn bij haar, de nimf Svapna, die voor hem de mantel maakte. Zij woont in de diepste, maar ook goudste schaduw van het woud (die maakte hij voor haar). Elke avond weeft zij dromen uit gouden, zilveren en paarse droomdraad. Dromen als verband voor de wonden van de wereld, dromen voor vergetelheid, dromen die harten sneller doen slaan. Hij zit dan aan haar zijde, zijn dagtaak volbracht. Sneller gaan de hoeven op het pad, sneller, en sneller, en sneller...

Ondertussen spreidt Svapna haar droomdraden uit over het gras. Ze glimmen in de schaduwen in allerlei schakkeringen. Elk van de draden straalt een gevoel uit, of een idee. Samengevoegd worden ze dromen. Altijd mooie dromen, of toch minstens bitterzoete. Nachtmerries maken de mensen zelf, soms met een beetje hulp van hier of daar. Zittend te midden van het samenspel van stralende gevoelens en ideeën maakt ze zich zorgen. "Waar blijft hij?" "Is hij haar vergeten?" "Is er iets gebeurd?"

Sneller, en sneller en sneller...

Een traan van liefde/angst/liefde rolt over Svapna's wang en weerkaatst de glans van de droomdraden. Dit resulteert in een uitbarsting van kleuren en licht en dromen die tot ver weg boven het bos te zien is . Overal staan mensen stomverbaasd te kijken naar dit schouwspel, dat hen tot tranen toe ontroerd.

Sneller, en sneller en sneller...

Ombra staat te grazen aan de bosrand. Nu is het enkel nog de hartslag van zijne hoogheid de Heer van Schaduw die door het bos racet. Naar haar hand, haar hals, haar lippen, haar dromen. De mensen zien de uitbarsting van kleuren langzaam wegzinken in schaduw. Luiken worden gesloten, de Nachtgodin neemt over.

Zo kwam het dat de eerste zonsondergang ontstond, uit een samenkomst van licht en schaduw, dromen en kleur.

woensdag 18 april 2007

Nights in black satin

The God of Storms cast his grey glance upon the tower on the borderline of Fantasy and Reality. As always the Lady of Darkness and Light stood gazing in the evenings' distance. The curtains and her hair whirling around the room, the floor gleaming wet with rain. Perhaps mixed with tears, perhaps not. You can't tell rain and tears apart. Her eyes don't mirror the stars tonight. The stars are high above his thundering clouds, which frighten the people in their lowly houses, and make the animals flee deeper underground. Her eyes mirror his divinity. This makes him angry, and also strangely insecure. Mortals are not supposed to have divinity in their eyes... it upsets the balance, and that upsets the gods. Gods are not used to the feeling of insecurity, it pisses them off.

He could strike her down with one of his thunderbolts, and that would be the end of it. She deserves it. Possessing the secret of Fantasy does not give you the right to insult the gods. Yet a new feeling grabs him by the wrist and stays his hand as he aims his thunderbolt. A feeling that has made lesser gods fall to the earth, and deeper still, in cataclysmic agony. Fear has entered the mind of the God of Storms. Did not Naciketas the mortal beat Yama, god of the dead? There have been mortals who outsmarted the gods...
He laughs at his fear, and his laughter rolls like thunder over the hills, and the other way 'round.


As the rain streams down, and the grey marble floor of the tower turns into an ocean, he goes down, to look at this mortal that dares to defy him. The winds howl around the tower as he steps from the sky unto the balcony. She stands before him
, her eyes closed. Her long wet hair whirls around him and forms the softest yet most effective satin bonds. The heavy black curtains close around him, and all noise ceases. Silence. The storm, his creation, has vanished. The rain-lashed fields, the bending trees, the fleeing life below. Silence is golden, but silence is also black, and soft as silk. He feels alone, like something has been taken from him. As he sees himself in green emerald eyes, he knows. She sees herself in his. There is no point in denying it. She sees herself in the grey eye of the storm. Mirrored in the divine. Seeing, creating, changing... equal.
He...
Falls? Surrenders? Flees? Laughs perhaps?

dinsdag 17 april 2007

Starlight

A small brown bird is stuck in the chimney. It’s a beautiful spring night. The kind that makes the heart wake from its hibernation, and the blood flow just a hint faster. The little wings flutter continually, but ever slower as the night gets deeper.

Does it remember the wind beneath its wings? The summers evening breeze that kissed every feather and left it sitting dreamily on the fence as the sun sank in purple clouds. The colours of the world in the early morning. Dew on grass. The time when the rains beat down with such force it lost sight of the world and was lost in nothingness for a while. That nothingness would have been preferable to this…this blackness that penetrates every pore, and flows through the little veins, until it fills the little heart and cracks it. The nothingness had energy, vigor and life in it. Blackness is just black.

What is it thinking? Do birds know love? Do they feel the bitterness of having to leave without saying goodbye? What did it find in the sky, above the clouds? Did it see the gods? What does it see now, amidst all the blackness? The fluttering in the chimney grows ever fainter. Can it see the stars? Who does it cry out to, when the last breath of air leaves its miserable blackened lungs?




maandag 16 april 2007

De Prinses van Licht en Duister

Er was eens lang geleden, in een land hier ver vandaan, toen de dieren nog spraken wanneer er mensen in de buurt waren, de Prinses van Licht en Duister. Zij woonde in een toren die uitkijkt over groene velden, sneeuwlandschappen, velden vol meiklokjes en bossen met veelkleurig geblaade bomen. Dagen en nachten kijkt deze prinses uit over het land dat zij het hare noemt, bij gebrek aan adequatere benaming. Wanneer de avondlijke winden gedachten en gevoelens meevoeren door haar openstaande raam, gedachten en gevoelens van verre streken, en van heel dicht bij, vanuit lang vervlogen eeuwen, of van gisterenmiddag, staat zij te midden van haar wapperende haren en gordijnen, en richt haar smaragdgroene ogen op de horizon, waar de eerste sterren ze weerspiegelen. Zoekt zij?

Zoeken? Naar wat? Naar wie? Een prins? Een edelman op een paard van onbepaalde schakering? De vijand? (En wie is dat dan?) Een boodschapper? De zon? De maan? Een godin die knipogend door het luchtruim dartelt? Nee. Niet alle prinsessen in torens vullen hun dagen met zoeken. Zij kijkt met de spiegelsterren uit over haar land, gewoon om het te zien. Want wie de werkelijkheid ziet, schept en ontschept ze tegelijkertijd. Want ogen zijn gekke dingen, ze kijken zowel naar binnen als naar buiten, en halen beelden door elkaar. Die kennis heeft zij door ondervinding. Deze ivoren toren staat namelijk diep geworteld op de grens van twee gebieden, die onderling een constante koude oorlog-achtige dreiging onderhouden. De ene partij noemt de andere fundamentalistisch, terwijl ze zelf het verwijt krijgen een bende escapisten te zijn. De prinses weet wel beter, daar hoog boven de grens tussen Realiteit en Fantasie. Rechts is Realiteit, links is Fantasie, maar als je je omdraait, is het...je raad het...omgedraaid.